10. Slachtoffers in de strijd tegen Japan, deel 3

10. Slachtoffers in de strijd tegen Japan, deel 3 2018-11-29T11:39:30+01:00

Theodoor Stanislaus van Mieghem

Theo is het 8e  en op één na jongste kind van het gezin van Petrus Augustinus van Mieghem ,broodbakker, (1875-1925) en Maria Elisabeth Weemaes, hotelhoudster,  ( 1881-1932.) Zij trouwden te Hontenisse op 17 januari 1903.  Theo werd geboren te Kloosterzande op 17 augustus 1912. Het gezin woonde toen op de plaats waar nu aan de Hulsterw eg 47 al meer dan honderd jaar Hotel de Linde is gevestigd. De broers en zusters van Theo waren Wies, Piet, Fons, Fons, Maria,  Mathilda  en Rosa.

Theo kiest er voor om beroepsmilitair te worden bij het Koninklijk Nederlands -Indisch Leger.  De opleiding voor KNIL- militairen vindt plaats in de Prins Hendrikkazerne te Nijmegen. Theo wordt opgeleid tot fuselier, geweersoldaat. Hij wordt daarna ingedeeld bij het 15e bataljon Infanterie van het KNIL dat zijn standplaats heeft  in de omgeving van de stad Medan op het eiland Sumatra. Theo vertrekt op 29 september 1937 vanuit Rotterdam met het luxe dubbelschroef mailmotorschip BALOERAN  naar de havenstad Belawan, “the port of Medan” aan de noordoost kust van Sumatra. Op 25 oktober 1937 loopt het schip de haven binnen.

Op 23 november 1938 trouwt Theo  ‘met de handschoen’ met Rosalia (Roos) Valckx, geboren 3 maart 1918 te Ossenisse. Bij het huwelijk van Roos is zijn broer Piet van Mieghem  als gevolmachtigde aanwezig op het gemeentehuis te Vogelwaarde, Rapenburg 51.

Theo wordt per 1 februari 1939 uit Medan overgeplaatst naar Bandoeng/Bandung op het eiland Java. Hij heeft een dienstwoning toegewezen gekregen aan de Noordermagazijnstraat 14, op het kazernecomplex in het centrum van de stad.

Als reactie op de Japanse aanval op Pearl Harbor 7 december 1941 verklaart de Nederlandse regering die in Londen zetelt, op 8 december de oorlog aan Japan. Geleidelijk wordt Nederlands-Indië door Japan bezet tot begin maart 1942 het KNIL capituleert en Java als laatste eiland wordt ingenomen.

Op 7en 8 maart 1942 vinden er zware gevechten plaats in de strijd om Bandung, de hoofdstad van West-Java. Het Koninklijk Nederlands- Indisch Leger capituleert en geeft zich over aan Japan. Indonesië komt  onder Japans militair bestuur. Militairen van de Koninklijke Marine en militairen van het KNIL worden krijgsgevangen genomen en brengen de Japanse bezettingstijd door in gevangenschap.

Theo, die deelneemt aan de verloren slag om Bandung, wordt op 8 maart 1942  krijgsgevangen genomen. Met duizenden andere militairen wordt hij afgevoerd naar een van de vele kampen in Bandung en omgeving, het Bloemenkamp genaamd. Theo wordt ingesloten op het adres Ananaslaan 5. Zijn gevangenneming heeft desastreuze gevolgen wat hij zich ongetwijfeld realiseert. Theo wordt geregistreerd onder het gevangenennummer NI 92849.

Gevangenenkaart van Theo Van Mieghem, Bandung

Het Bloemenkamp is een afsplitsing van het Tjihapitkamp, Bunsho II, en ligt in het noordoostelijk stadsdeel van Bandung, waarvan de woningen en gebouwen leeg staan. De wijk wordt bewaakt door inheems politiepersoneel dat onder Japans commando staat. De woonwijk is met rollen prikkeldraad omheind. De gevangenen zijn er in afwachting van verder transport.

Twee maanden na de verovering van Nederlands-Indië, mei 1942, beginnen de Japanners krijgsgevangenen overzee te transporteren. De gevangenen zitten op een zeeschip dicht opeengepakt in smerige, benauwde, stinkende en nauwelijks geventileerde ruimten. Zij krijgen bijna niet te eten en te drinken. Vaak breken er ziekten uit en sterven er gevangenen. Krijgsgevangenen mogen alleen aan dek om hun behoefte te doen op een latrine, een houten lattenconstructie buitenboord van het schip.

Overzeese transporten zijn niet zonder gevaar. Met de krijgsgevangenentransporten worden ook Japanse militairen, oorlogsmaterieel, benzine en dynamiet vervoerd. De Jappen voeren de transporten uit met schepen die niet gemarkeerd zijn met een vlag van het Rode Kruis om de krijgsgevangenen te beschermen. Japan heeft het  verdrag van de Geneefse conventie van 1929 niet ondertekend en leeft het ook niet na. (Het verdrag betreffende de behandeling van krijgsgevangenen dateert van augustus 1949).

De scheepstransporten worden hierdoor het doelwit  van de geallieerden. Het tot zinken brengen van  troepentransportschepen heeft bij het hoofdkwartier van de geallieerden een hogere strategische prioriteit dan het sparen van de levens van krijgsgevangenen. Tijdens de bezetting  worden er tientallen Japanse helleschepen in de Indische wateren door de geallieerden aangevallen. (o.a. Junyo Maru). Bij dit krijgsgeweld komen er volgens opgave van Japan 11.000 militairen van de verbonden landen, Engeland, Amerika, Australië en Nederland om het leven. Waarschijnlijk zijn het er meer dan 20.000.

Op 3 augustus 1942 wordt Theo met overige gevangenen in  open  vrachtwagens naar het treinstation van Bandung, Station Hall, vervoerd. Vandaar gaat het met de trein naar Djakarta/Jakarta aan de noordkust van Java. Djakarta is de nieuwe naam voor Batavia. Theo wordt ingesloten in Kampong Makassar. Het kamp bestaat uit barakken van bamboe en een dak van gedroogde bladeren. Kampong Makassar  ligt in het zuiden van de stad en is omheind met prikkeldraad. Er wordt  groente verbouwd voor de andere interneringskampen in en om de stad. Ook worden er varkens gehouden die bestemd zijn voor de kampbewakers. Het gevangenenkamp wordt  “de boerderij” genoemd.

Op 15 januari 1943 vertrekt het 9e krijgsgevangenentransport uit de haven van Djakarta, Tandjong Priok. Het troepentransport is bekend als Java Party 9 en wordt uitgevoerd met het troepentransportschip Harugiku Maru 2. Het transportschip heeft 3188 Nederlandse krijgsgevangenen aan boord. Voor het overgrote deel zijn die afkomstig uit het gevangenenkamp Kampong Makassar in Djakarta.  (Voorheen Batavia,sinds 1976 Jakarta genaamd).

Het schip blijkt het voormalige Nederlands vrachtschip Van Waerwijck te zijn. Zes  dagen vóór de capitulatie van de Nederlandse strijdkrachten brengen de geallieerden het schip tot zinken in de haven van Djakarta, Tandjong Priok, om te voorkomen dat het in handen valt van de Japanners. Het is een oud vrachtschip van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij te Amsterdam. De Japanners hebben het schip gelicht en hersteld waarna het als troepentransportschip in de vaart wordt gebracht onder de Japanse naam  Harugiku Maru 2.

Theo maakt ook deel uit van het troepentransport.  De bestemming van het transport is de haven van Singapore. Het is mogelijk dat de gevangenen beseffen dat het transportschip doelwit kan zijn van een geallieerde aanval door een bommenwerper of onderzeeër. Sommigen van hen hebben al eerder een Japans troepentransport meegemaakt.

Op 18 januari 1943 komt de Harugiku Maru 2 veilig aan in de haven van Singapore.   Zieke krijgsgevangenen worden met vrachtauto’s overgebracht naar het hospitaal van het Changi-kamp aan de oostkust van het eiland. De overige gevangenen moeten lopen, een mars van 20 kilometer.

Het Changi-kamp is een verzamelkamp dat bestaat uit een gevangenis die geschikt is voor 650 personen. Bij de gevangenis staan een aantal huizen, tenten en barakken voor diverse categorieën gevangenen. Het is een 25 vierkante kilometer groot complex waarbinnen de gevangenen moeten verblijven. Gevangenen slapen op een matje op de grond. Het meubilair bestaat uit enkele stoelen en tafels. Het sanitair is slecht. Behoefte wordt op vieze tonnetjes gedaan. Binnen het kampement kunnen de gevangenen zich vrij bewegen. Bewakers staan buiten het kamp. Er wordt voldoende eten verstrekt. De militairen moeten er het gevangenenkamp schoon houden en de “toiletten” reinigen.

Changi-Singapore – Ban Pong, 1942. Samenvatting uit De Grote Zoektocht. (bewerkt  naar eigen inzicht).

“Via de spoorbrug die Singapore met Maleisië verbindt, wordt het eiland verlaten. Tegen de avond komen we aan op het station van Kuala Lumpur (Maleisië). De gevangenen mogen even de benen strekken. De pauze is van korte duur. We worden weer de stalen goederenwagons ingeduwd. De doortocht naar Ban Pong wacht. Via Penang (Georgetown) gaat het richting Thailand. Drinkwater is er nauwelijks. Na tien dagen wordt het eindpunt van de treinreis bereikt. Iedereen moet uitstappen. Ban Pong ligt vijf kilometer van het basiskamp Non Pladuk aan het begin van de Birmaspoorweg in Siam/ Thailand.

Gevangenen stappen uit de trein en worden met vrachtwagens doorgestuurd naar hoger gelegen kampen. Na 171 kilometer komen we aan op de volgende tussenbestemming, Kinsayok. Het kamp ligt afgelegen midden in de jungle en is nog in aanbouw. Door gevangenen is er een pad aangelegd. Een talud wordt geëgaliseerd en met steenslag opgevuld. Bomen en bamboe worden door Engelse krijgsgevangenen gekapt en gebruikt als bouwmateriaal. De barakken hebben nog geen dak. Aanvoer van voedsel is erg moeilijk door de afgelegen ligging. Een veldkeuken ontbreekt. Slapen moet op de grond. Zieken worden ’s morgens uit hun tenten geslagen om aan de spoorbaan te werken tot ze er dood bij neervallen. Iedere dag  moet aan het geplande werkschema voldaan worden. Muskieten en luizen zijn een kwelling. Engelse en Australische gevangenen liggen uitgeput en uitgemergeld in tenten. Na tien tot vijftien dagen zijn ze lopend gedurende de nacht, met om de andere dag een dag rust, vanuit Ban Pong aangekomen. Er is onvoldoende verplegend personeel. IJlende en stervende mensen liggen in het stof en vuil bij het volle bewustzijn naast elkaar. Een aantal  van hen verkeert in het laatste stadium van bacillaire dysenterie, beriberi, pellagra, hongeroedeem, longontsteking, difterie en tropenzweren. Mensen die zich nog kunnen voortbewegen doen hun behoefte in lege vaten waar zij bloederige pus produceren. Het laatste stadium kondigt zich vaak aan door acute verwardheid en hallucinaties. Sommigen liggen dagenlang te gillen voordat zij een onmenselijke dood sterven. Een van God verlaten oord met een ongelooflijke stank van verrotting en een broedplaats van dysenterie”.

Op donderdag 4 februari 1943 vertrekt het 44e Changi gevangenentransport vanuit Singapore naar de Birmaspoorweg. Er stellen zich op de appelplaats van het Changi kamp 625 krijgsgevangenen op. In vrachtwagens worden de militairen overgebracht naar het spoorwegstation van Singapore.  Het eindpunt  ligt 1800 kilometer verder, het station van Ban Pong, een plaats ten westen van Bangkok, Siam/Thailand. De  eindbestemming van het gevangenentransport is Kinsayok, een van de tientallen werkkampen aan de Birmaspoorweg. De gevangenen worden op het perron opgewacht door Japanse bewakers. Aan de locomotief zijn meer dan twintig kleine geblindeerde zinken rijstwagons gekoppeld. Per wagon worden er meer dan 30 gevangenen naar binnen gestouwd. Theo heeft instapnummer 29. Met opgetrokken knieën moeten de gevangenen op de vloer van de wagon gaan zitten. In elke wagon staat een emmer gevuld met water. Het dagrantsoen bestaat uit twee kleine kommetjes rijst met vissaus. Er is geen sanitaire voorziening.  Behoefte wordt gedaan tussen de schuifdeur van de rijdende wagon. Overdag wordt aan de zonzijde de zinken wand van de wagon gloeiend heet. De schuifdeur kan op een kier gezet worden zodat de wind enige verkoeling brengt. In de nacht is het onaangenaam koud. Het metalen treinstel dendert monotoon over de spoorrails en maakt onafgebroken lawaai. Op wisselplaatsen van het enkelbaansspoor wordt soms urenlang stilgestaan om een tegenkomende trein te laten passeren. Dit geeft de gelegenheid om een sanitaire stop te maken langs de kant van de spoorbaan en de veldfles met water te vullen. Na vijf dagen komt het gevangenentransport aan in Bang Pong

Vijf kilometer van het station ligt het basiskamp Nong Pladuk, het beginpunt van de Birmaspoorweg. Het kampement is ingericht op een kale droge zandvlakte en bevoorraadt de kampementen aan de spoorweg. De gevangenen lopen met hun uitrusting naar het kamp

Vanaf Nong Pladuk worden de gevangenen  staande in open vrachtwagens  door de rimboe vervoerd naar het kampement Tarsao, 130 kilometer noordelijker. In een met prikkeldraad omheind stuk bos wordt onder de blote hemel overnacht. De volgende dag wordt het transport voortgezet. Na een rit van 171 kilometer door het oerwoud wordt op 11 februari 1943 het kamp Kinsayok  bereikt.

Kinsayok bestaat uit drie kampen, een werkkamp, een cholerakamp en een hospitaalkamp, dat in januari 1943 is voltooid. Op 07 februari 1943 zijn er 1600 Nederlanders en 600 Engelsen in het kamp tewerkgesteld.

Het kamp wordt bewaakt door Koreanen die vaak hardhandig optreden, waarvan een grote intimiderende werking uitgaat. Er moet van 6.00 uur tot 17.00 uur gewerkt worden aan een aanvoerweg en aan de spoordijk. In het klam, vochtig tropisch klimaat loopt de temperatuur op tot meer dan 35 graden. Drinkwater wordt  uit kleine watervallen gehaald van een zijriviertje van de rivier Kwai.

De gevangenen worden vernederd, wreed behandeld en geterroriseerd. Hun gezondheid  is zeer slecht. Er worden geen medicijnen verstrekt. In deze geïsoleerde omgeving zijn de  omstandigheden beneden alle peil.

Kinsayok  is een hongerkamp en wordt aangeduid als het “kamp der verdoemden”.

Als gevolg van een ontsteking aan de ingewanden (enteritis) en uitputting overlijdt Theo op 04 april 1943 in het kamp Kinsayok.  Hij wordt 30 jaar oud. Overleden dwangarbeiders worden naast de spoorweg begraven. Soms ook op een begraafplaatsje buiten het kamp. Een houten kruis met een ingekerfde naam van het slachtoffer wordt op het graf geplaatst. Na te zijn herbegraven rusten zijn stoffelijke resten op het ereveld te Kanchanaburi, Thailand, vak 7, rij L nummer 65.

Medio 1945 krijgt het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis  de eerste berichten binnen  over voormalige burgergeïnterneerden en ex-krijgsgevangenen uit Nederlands-Indië.

De familie Piet van Mieghem-Kint te Groenendijk/ Kloosterzande ontvangt op 23 september 1945 schriftelijk bericht van het Informatiebureau dat hun broer en zwager  Theo van Mieghem in Birma overleden is.

Op zaterdag 26 september 1945 wordt er in de kerk van de H. Martinus te Groenendijk/Kloosterzande een uitvaartmis opgedragen ter nagedachtenis aan Theo.

Broers en zus van Theo:
Alouisius Petrus Marie, 21 juni 1903;
Wies Van Mieghem, brood en banketbakker, Cloosterstraat 73 Kloosterzande;  trouwt met Maria Isabella Voet.
Petrus Augustinus, 19 juli 1904;
Piet Van Mieghem, brood en banketbakker, Groenendijk 23 Kloosterzande; trouwt met Amelia Kint.
Alphons Eduard, 17 mei 1908;
Fons van Mieghem, tuinder, Cloosterstraat 102 Kloosterzande; ( 1968).  trouwt met Mathilde Angelina Moorthamer. Gezin vertrekt in december 1952 naar  Marknesse Noordoostpolder waar een fruitteeltbedrijf wordt begonnen.
Mathilde Elisabeth, 25 juli 1911; trouwt met Eduardus Judocus  Neve, schoolmeester, Groenendijk/Kloosterzande,   H. Hartschool.

Naschrift.

Vanaf september 1942 worden krijgsgevangenen vanaf het eiland Singapore naar Siam/Thailand vervoerd voor de aanleg van de Birmaspoorweg. Er vertrekken vanaf het treinstation Singapore  84 Changi- transporten naar Ban Pong,  met totaal 40.787 krijgsgevangenen.

Koreaanse kampbewakers maakten zich schuldig aan meedogenloze wrede uitspattingen op weerloze krijgsgevangenen. In vrijwel alle kampen hebben zij zich van hun slechtste zijde laten zien.

Het werk aan de 415 kilometer lange Birmaspoorweg over de Drie Pagodenpas begint op 16 september 1942. Er wordt vanuit het zuiden en noorden naar elkaar toegewerkt. In december 1943 is de spoorweg voltooid. De spoorlijn verbindt Nong Pladuk in Thailand/Siam en  Thanbyuzayat in Myanmar/Birma.

Vanaf oktober 1942 worden 17.399 Nederlandse krijgsgevangenen naar de werkkampen in Birma en Thailand getransporteerd. Het aantal Nederlandse slachtoffers bedraagt  3078.

De spoorweg gaat de geschiedenis in als de Dodenspoorweg. Tijdens de aanleg sterven er 15.000 geallieerde krijgsgevangenen aan uitputting, ziekte en ondervoeding. Het aantal Thaise, Birmaanse, Maleisische en Indonesische slachtoffers is vele malen hoger en wordt geschat op meer dan 100.000. Iedere dwarsligger van het spoor symboliseert een dode.

Legeraalmoezenier pater Adrianus W.M. Vergeest weet toegelaten te worden tot de kampen aan de Birmaspoorweg samen met zijn vriend, de gereformeerde legerpredikant Catrinus Mak, vader van publicist Geert Mak. In het geheim houdt hij een overzicht bij in een klein notitieboek dat hij op allerlei plaatsen verstopt. Hij verbergt het onder de grond, in een stuk holle bamboe en in de plooien van zijn pij. (lang gewaad)  In het boekje staan plattegronden van begraafplaatsen, namen van gestorvenen, data van overlijden en de doodsoorzaak. Bij  analyse van de gegevens van krijgsgevangenen in het gedigitaliseerde notitieboek door de SHBSS, blijkt dat de naam van Theo van Mieghem er niet in voor komt.

In  1947 wordt de in verval geraakte spoorweg en het rijdend materieel verkocht aan Thailand. Op 24 mei 1954 ontvangt de Nederlandse overheid een cheque van 100.003 pond van de Britse regering als vergoeding voor alle 17.399 Nederlandse  ex-dwangarbeiders. In die tijd was dat 1.6 miljoen gulden, een vermogen. Naar aanleiding daarvan doet de Nederlandse overheid een krantenoproep aan alle rechthebbenden om zich te melden voor een schadevergoeding. Erfgenamen van overleden dwangarbeiders die een aanvraag indienden werden onterecht afgewezen blijkt uit recent onderzoek en gesprekken met nabestaanden .(..)

Japan hoeft geen excuus aan te bieden aan ex-krijgsgevangenen en hebben ook geen recht op een schadevergoeding. Er wordt wel erkend dat de behandeling die de Nederlanders hebben ondergaan, een schending van de mensenrechten was volgens een uitspraak van een Japanse rechtbank in november 1998.

Japan heeft bij monde  van premier Obuchi  op 21 februari 2000 “zijn diepe spijt” betuigd en “oprechte excuses” aangeboden aan de Nederlandse oorlogsslachtoffers. Hij herhaalde de woorden die eerder in 1995 werden geuit in het Japanse parlement bij een bezoek aan Japan van premier Kok en minister Van Aartsen vanwege het herdenken van vierhonderd jaar betrekkingen tussen de beide landen.

De archieven van door Japanse militairen in Indonesië begane wandaden blijven tot 2015  gesloten.

Stichting Herdenking Birma-Siam Spoorweg en Pakan Baroe Spoorweg (SHBBS) organiseert jaarlijks een herdenking bij het Drie Pagodenmonument op het Landgoed Bronbeek in Arnhem. In 2015 is de herdenking op 29 augustus.

Bronnen:
Herinner u de Namen. Ad Franken.
NIOD, IC 681.039
Index Zeetransporten Changikamp.
De Grote Zoektocht: Changi/Singapore-Ban Pong 1942.
Kampen aan de Birmaspoorweg – Japanse burgerkampen.
Japanse krijgsgevangenenkampen.nl
Website gahetna.nl van het Nationaal Archief.
Trouw 1 december 1998.
De Volkskrant 20 februari 2000 en 30 mei  2015
Brabant Bekijken. De geschiedenis van Brabant in Beeld en Verhaal, 28 januari 2015
SHBBS, met dank aan Lody Pieters Arnhem en Tim van Mieghem, Kolham.

Rosalia van Mieghem-Valckx

Na haar huwelijk met Theo van Mieghem, eind november 1938, vertrekt Rosalia (Roos) op 4 januari 1939  als “handschoentje” met het passagiersschip DEMPO vanaf de Lloydkade aan de Nieuwe Maas te Rotterdam naar “de Oost” om een gelukkige toekomst tegemoet te gaan. De DEMPO is het  zusterschip van de BALOERAN waarmee Theo eind september 1937 vertrok naar Belawan op het eiland Sumatra. De bestemming Roos is Bandoeng/Bandung  op Java.

Per 1 februari 1939 werd Theo overgeplaatst naar Bandung  op het eiland Java. Hij heeft een dienstwoning toegewezen gekregen op het adres Noordermagazijnstraat  14, in het noordoostelijk deel van de stad. (stadsplattegrond; zie naschrift).

De DEMPO meert op 2 februari 1939 af in de haven van Batavia, Tandjong Priok. Na meer dan een jaar vindt er op de scheepskade bij het gebouw van de Rotterdamsche Lloyd,  een hartelijk weerzien plaats tussen Roos en Theo. Per trein reizen ze samen naar het zuidelijker gelegen Bandung,een afstand van ongeveer 150 kilometer.

De volgende dag, 3 februari 1939, wordt het huwelijk van Theo en Roos in Bandung kerkelijk ingezegend. Ook wordt er een trouwfoto gemaakt van het bruidspaar.

Uit het huwelijk worden twee kinderen geboren:

Theodorus Alphonsus Petrus, 25 mei 1940 te Bandung en Maria Emma Rosalia, 13 mei 1941 te Bandung ( Roosendaal,12  februari 2011).

Na de verloren strijd om Bandung op 8 maart 1942, drie jaar na de aankomst van Roos op Java, komt Indonesië geleidelijk onder Japans bestuur. Roos wordt in haar eigen wijk vastgehouden die omgeven is met prikkeldraad. Haar woongebied maakt deel uit van het Bloemenkamp, een afsplitsing van het Tjihapit-kamp, dat door de bewoners “De Wijk” wordt genoemd. Door de Japanners wordt toegestaan dat ze Theo, die als krijgsgevangene vastzit in de iets zuidelijker gelegen Ananaslaan, af en toe bezoekt. Haar kinderen mag ze hierbij meenemen. Voor elke Japanner die ze in “De Wijk” ontmoet moet door haar een buiging van 90 graden gemaakt worden bedoeld als een teken van respect voor keizer Hirohito van Japan die een goddelijke status geniet.

Op maandag 3 augustus 1942 staan er een aantal militaire vrachtwagens in de Ananaslaan om alle krijgsgevangenen af te voeren naar het station van Bandung.

Roos ziet met angst en beven toe hoe Theo in een colonne  wordt weggevoerd. Door haar en de beide kinderen wordt Theo nagezwaaid tot de voertuigen onderaan de helling van de straat uit het zicht verdwijnen. Roos verkeert daarna in grote onzekerheid over het lot van Theo.

Op 17 november 1942 worden alle Nederlandse vrouwen en kinderen uit Bandung  samengebracht in “De Wijk”, het Tjihapit- vrouwenkamp waarvoor  o.a. de kazerne van het KNIL wordt gebruikt. Het Tjihapitkamp  telt totaal 13563 personen. Roos krijgt van de Jappen het interneringsnummer 17846.  Familieleden in Kloosterzande en Vogelwaarde proberen wanhopig contact te krijgen met Theo en Roos,zonder resultaat.

Op13 februari 1944 worden alle geïnterneerden van het Tjihapit- kamp per trein overgebracht naar het Ambarawa vrouwenkamp van de gelijknamige stad, een afstand van 450 kilometer. Het kamp ligt ten zuiden van Samarang/Semarang aan de noordkust van Centraal-Java. De gevangenen worden ondergebracht in barakken van een oud KNIL- kampement ten westen van het Fort Willem I. In het Jappenkamp wordt Roos er met haar kinderen als volgt geregistreerd:

Registratie in het Ambarawakamp van Roos, Theo en Maria. Bron: NIOD

De sanitaire voorzieningen en hygiëne zijn er slecht. De dagelijkse schoonmaak wordt niet uitgevoerd. Het wemelt er van de vliegen en wandluizen. Kinderen moeten zoveel mogelijk vliegen vangen en doodslaan. Er is voldoende drinkwater. Het voedsel bestaat uit een papperige rijst en een homp klef brood. Elke ochtend wordt appèl gehouden waarbij  de vrouwen en kinderen soms urenlang in de brandende zon moeten staan. De Japanse bewaking is streng maar laat kinderen met rust.

Door het Internationale Rode Kruis worden pogingen ondernomen om brieven of telegrammen uit te wisselen tussen gevangenen en hun familie in door Duitsland bezet Nederland. De post bereikt sporadisch zijn bestemming, soms na meer dan een jaar onderweg te zijn geweest.

Op 22 augustus 1945 deelt het hoofd van interneringskampen op Java op last van keizer Hirohito mee, dat het Japanse leger zich aan de geallieerden heeft overgegeven en zijn vijandigheden heeft gestaakt. De volgende dag wordt het bericht aan de geïnterneerden van het Ambarawakamp medegedeeld. Het nieuws wordt door hen gevierd door gezamenlijk het Wilhelmus te zingen bij het nabijgelegen strandmeer. Roos kan zich met haar kinderen weer vrij bewegen in het kamp. Er komt extra voedsel binnen zoals melkpoeder, vlees in blik, olie en boter. Er worden dubbele porties rijst uitgedeeld en medicijnen verstrekt.

Dat een week eerder, 17 augustus 1945, de vrije republiek Indonesië uitgeroepen werd door de nationalistische leiders Soekarno en Hatta, dringt niet door tot het interneringskamp.

Twee maanden later breekt er een chaotische periode aan, de Bersiap-periode. Jonge Indonesische extremisten,”pemoeda’s” keren zich tegen de Britse soldaten die er het kamp bewaken. Regelmatig worden er mitrailleurschoten gehoord. Binnen en buiten het kamp vallen er enkele doden. Medewerkers van het Internationaal Rode Kruis worden door de extremisten opgepakt en vastgezet. Buiten het kamp is het levensgevaarlijk. Japanse soldaten, eerst hun overheersers, nemen de bewaking van het kamp over waarna de rust terugkeert.

Om de geïnterneerden in veiligheid te brengen wordt op 3 december 1945 een aanvang gemaakt met de ontruiming van het Ambarawakamp. Er worden vanuit de nabijgelegen haven van Semarang meer dan vijfduizend evacuees overgebracht naar het eiland Ceylon, het huidige Sri Lanka. Veel vrouwen en kinderen zijn verzwakt en moeten eerst aansterken voordat ze gerepatrieerd kunnen worden. De operatie wordt in de maand december met meerdere scheepstransporten uitgevoerd. Op 12 december 1945 worden er 345 vrouwen en kinderen ingescheept op de Colossus, een vliegdekschip van de Britse Koninklijke Marine. Roos, haar zoontje Theo en dochtertje Maria zijn aan boord van het schip. Op de passagierslijst wordt hun naam, inscheepnummer en leeftijd als volgt vermeld:

Het Britse vliegdekschip Colossus. Het is een van de 10 schepen van het type Colossus dat in opdracht van de Britse Royal Navy gebouwd werd in Newcastle.

Op 18 december 1945 loopt de Colossus de haven van Colombo op Ceylon binnen.

Colossus 12-12-45 Semarang 18-12-45 Colombo

Van Colombo gaat het daarna met een trein naar het 100 kilometer noordoostelijk gelegen Kandykamp. De reis duurt vier uur. Het kamp ligt op een hooggelegen heuvelachtige cacaoplantage, 10 kilometer van de heilige stad Kandy. In het kamp heerst een mazelenepidemie. Ondanks strenge quarantainemaatregelen die voor zo’n 500 kinderen getroffen zijn, wordt  Theo ernstig ziek en overleeft hij  ternauwernood.

Na bijna vier jaar vastgezeten te hebben in de kampen kan voor Roos eindelijk de  terugkeer naar Nederland beginnen. Op 5 april 1946 vertrekt uit Colombo het passagiersschip RUYS met 1896 repatrianten aan boord. Roos wordt er met haar kinderen op de passagierslijst als volgt geregistreerd:

van Mieghem M.E.R. 13-5-1941 RUYS Tandjongpriok via Colombo 04-05-1946 Amsterdam
van Mieghem R.Valks 03-3-1918 RUYS Tandjongpriok via Colombo 04-05-1946 Amsterdam
van Mieghem T.A.P 25-5-1940 RUYS Tandjongpriok via Colombo 04-05-1946 Amsterdam

De bestemming van de RUYS is de haven van Amsterdam.

Passagiersschip RUYS. Het schip werd in opdracht van de KPM te Batavia gebouwd bij de Koninklijke Maatschappij ”De Schelde” in Vlissingen en kwam in 1938 in de vaart. Het had als zusterschepen de “Tegelberg” en de “Boissevain”. Het schip werd gesloopt in 1968.

Op 4 mei 1946 bereikt de RUYS de sluizen van IJmuiden. Via het Noordzeekanaal vaart het schip naar het IJ in Amsterdam. De Javakade en de Sumatrakade zijn er de aankomst en vertrekplaats van de Archipelschepen. Voordat de Ruys afmeert krijgt  Maria een tasje van de bemanning omdat ze bijna jarig is. Na ruim zeven jaar zet Roos weer voet op Nederlandse bodem om haar leven op te pakken. Bij haar aankomst is Roos nog niet op de hoogte dat Theo drie jaar eerder was overleden. Ze is dan 28 jaar oud.

Roos wordt met haar kinderen opgevangen bij haar mit te Ossenisse, Rosalia van Troost. Haar tante Roos is getrouwd met Petrus van der Velpen, schipper te Ossenisse- Zeedorp. Roos werd vernoemd naar haar mit en heeft in haar huisje  een plek waar ze in de bedstee kan slapen en de kinderen op een zolder waar ze door de spleten van de dakpannen naar buiten kunnen kijken. Op eerste kerstdag van hetzelfde jaar overlijdt Rosalia van Troost op 84-jarige leeftijd. Ruim een jaar later overlijdt ook haar moeder Emma van der Velpen op 56- jarige leeftijd, die al ziek was bij de aankomst van Roos in Nederland.

Hoewel Roos is teruggekeerd naar Ossenisse blijft het noodlot haar achtervolgen. Ze verlaat Ossenisse- Zeedorp en vertrekt ”naar de overkant”.  Haar kinderen van inmiddels zeven en  acht jaar oud neemt ze mee. Roos wordt nooit meer gelukkig. Ook niet bij haar tweede huwelijk, een escape, waaruit nog een zoon wordt geboren.

Op 8 juli 1949 ontvangt Roos van het Centraal Informatie Bureau van het Nederlands- Indisch Rode Kruis een enveloppe, inhoudende een klein blank metalen tabaksdoosje. In het doosje zit een kruisje met een kettinkje, een zilveren munt, een klein scapulier  (devotiemedaille)  en het embleem van de pet van Theo. Op het deksel van het tabaksdoosje, dat Theo voor de Jappen verborgen wist te houden, werd door hem in hoofdletters ingekerfd:

“TER HERINNERING  AAN  MIJN  KRIJGSGEVANGENSCHAP VAN 8 MAART 1942 TOT……..

Haar  gehele leven draagt Roos de littekens van de Jappenkampen met zich mee. Het houdt haar in een greep en spreekt er nauwelijks nog over. Roos is 33 jaar weduwe en overlijdt op 83- jarige leeftijd te Koudekerke op Walcheren.

Bronnen:
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, IC 081.059
Kampen in Nederlands-Indië (1942-1948.
Boten- en passagierslijsten Nederlands-Indië.    

Met dank aan:

Theo Van Mieghem, Vlissingen.
Anne Van Mieghem -van Eekelen Vlissingen.
André Van Mieghem, Groenendijk/Kloosterzande.
Herman van Oosten, passagierslijsten Ruys en Colossus.

Naschrift

Roos en haar kinderen maakten deel uit van de eerste golf van 70.000 repatrianten die in de periode december 1945 september 1946 terugkeerden, voornamelijk geïnterneerden uit de jappenkampen.

De namen van de zusterschepen “Dempo” en “Baloeran” waarmee Theo en Roos uit Nederland vertrokken, zijn afgeleid van twee vulkanen in Indonesië. Van de twee “zeekastelen” verscheen een boek;  ”De mooiste schepen van het Oosten”. Auteur dr. Nico Guns, ISBN:  90-6881-090-1.

Een huwelijk met de handschoen werd gesloten wanneer een van de partners niet op dezelfde locatie aanwezig kon zijn. Op het gemeentehuis in Nederland moest een gevolmachtigde namens de man optreden. Hij droeg de handschoenen van de bruidegom die hij van de bruid  ontving. Bij het huwelijk in een katholieke kerk was het gebruikelijk dat de handschoenen van de bruidegom op het altaar gelegd werden als teken van de aanwezigheid van de partner.

Als een huwelijk niet tijdens het verlof in Nederland gesloten kon worden werd er ook met de handschoen getrouwd. Het handschoentje kwam dan later “uit” met de boot.

Noordoost Bandung.

Bron: Javapost 9 februari 2015.

Correctie verhaal Theo van Mieghem

Het gezin Fons van Mieghem woonde in de Cloosterstraat op nummer 82 i.p.v. nummer 102.

Ad Franken, 15 augustus 2015