Diën zelfden dikken boer had drie jongens en twee dochters. Ze werkten in de keuken en molken er de koeien. Ze hadden zogezegd een Melkertbaan.
Een van de twee kost êlen lekkeren mjèren (bloedworst) maôken, volgens franse receptuur. Die mjèren van eur, die ging in een dun velleken met een beetje sjalot. Zulken lekkeren kost zij allênig maôr maôken. Wij kregen wel eens een stuksken van eur, waarmee ik wil zeggen dat ze wel iets kon, en ook wel iets goed had van binnen.
Met die drie grote jongens, had d’n dikken ’n ôôp gedonder. Tijdens het werken op de boerderij maakten ze een hele dag ruzie, vloekten en tierden op makaôr als een paar vechtende honden.
Het ging met die dwarskoppen van geen kanten. Er vloog ook wel eens een riek of een ander stuk handgereedschap naar ulder’n kop.
De vloeken waren gewoonlijk niet te tellen! .
Als de enen zei : ”links” dan riep de’n anderen ”rechs”.
Werd er ”aju” tegen een pjèrd geroepen, dan riep er enen: ”hôh”, gevolgd door meerdere grote vloeken.
Een van de drie had er op zeker ogenblik zijn zakken van vol en dacht bij zich zelf:
stikken jullie g.v.d allemaôl maôr, ik gaôn naar Frankrijk om voor mij zelf een affaire te beginnen” waarna hij vertrok.
Een paar weken ná zijn emigratie werd Sjuul, een broer van de ‘emigrant’,op Klôôster gesignaleerd, waarna er enen die hem tegen kwam en zich vergiste aan hem vroeg:
”Eh , Sjûûl, zijde gij al wêêr trùg uit Frankrijk?” waarbij hij toen zei :
”Jaô, g.v.d. ik verstaôn die mensen daôr nie, verdomme
want ze praôten daôr allemaôl Frans, nondedzjú!”